Assepoes
Er was eens een vorstelijk weduwnaar, die een dochter had, en deze was hem zo dierbaar, dat hij door geen andere ogen placht te zien. Hij had haar een eersterangs naailerares gegeven, die haar de kettingsteek leerde, ajourwerk, franjes en zoompjes leggen, en haar zo genegen was, dat het niet te vertellen is. Doch toen haar vader hertrouwd was met een driftig, boosaardig en slecht vrouwmens, ging dit stuk ongeluk haar stiefdochter haten; zij trok lelijke gezichten naar haar, keek haar met een scheel oog aan en wierp haar norse blikken toe, om haar maar flink bang te maken.
Het ongelukkige meisje beklaagde zich steeds bij haar lerares over de slechte behandeling van haar stiefmoeder en eindigde dan altijd: "Hemeltje, als u eens mijn moesje was, u, die zo lief tegen mij bent en zoveel van mij houdt!" En zo dikwijls herhaalde zij tegenover haar dit deuntje, dat zij haar de oren deed tuiten en de lerares tenslotte, verblind door de duivel, tegen haar sprak: "Als jij doen wilt wat ik wil, zal ik je moeder zijn en dan wordt jij mijn oogappel!" Zij bleef in deze trant voortgaan, tot Zezolla (want zo heette het meisje) haar in de rede viel: "Neem me niet kwalijk, dat ik u onderbreek. Ik weet, dat u mij graag mag, daarover dus geen woord. Doch zeg mij, wat ik doen moet, want ik begrijp u niet helemaal?"
"Welaan dan!" antwoordde de lerares, "luister goed naar me, zet je oren flink open en je zult het altijd goed hebben. Wanneer je vader op reis gaat, zeg dan tegen je moeder dat je een jurk wilt hebben van die oude, die in de grote kist op zolder liggen, om de jurk, die je aan hebt te sparen. En omdat zij je graag in lompen ziet, zal zij de kist openen en zeggen: 'Houd het deksel even vast!' Jij doet dat, en wanneer zij daar in gaat snuffelen, moet je het deksel plotseling laten vallen, zodat het op haar nek terecht komt. En je weet wel, dat je vader zoveel voor je over heeft, dat hij zelfs vals geld ter wille van jou zou maken, dus daarna moet jij hem vragen, mij tot vrouw te nemen. Dan zul jij de meesteres van mijn leven worden!"
Toen Zezolla dit plannetje gehoord had, scheen haar ieder uur wel duizend jaren toe. Zij zette de raad van de lerares in een daad om en begon vervolgens, toen de rouwtijd om de dood van de stiefmoeder verstreken was, op het gevoel van haar vader te werken om te hertrouwen met de lerares. Eerst vatte de vorst het als een grapje op, doch zo dikwijls drong zij aan, dat zij eindelijk raak schoot en hij voor haar woorden van overreding zwichtte. Zo huwde hij de lerares Carmosina en organiseerde een groot bruiloftfeest.
Terwijl de jonggehuwden zich in de feestvreugde vermeiden, begaf Zezolla zich op een terrasje van haar paleis; en juist op dat ogenblik vloog een duifje op een muur en sprak tegen haar: "Wanneer je iets verlangen gaat, laat het dan vragen aan het duifje van de feeën op Sardinië, want dan zal je het dadelijk krijgen!"
Vijf of zes dagen lang bewierookte de nieuwe stiefmoeder Zezolla met allerhande liefdedaden; zij gaf haar de beste plaats aan tafel, zette haar de lekkerste hapjes voor en tooide haar met de mooiste kleren. Doch toen heel weinig tijd verstreken was, draaide zij om als een blad aan de boom. Zij vergat totaal, welke dienst haar bewezen was (hoe ellendig is toch de ziel, die een slechte meesteres heeft!) en ging de beste plaats inruimen voor zes dochters van haar, die zij tot nu toe geheim gehouden had. En zo kreeg zij gedaan, dat haar gemaal dit zestal in zijn gunst opnam en zijn eigen dochter uit zijn hart stiet. En het ging met Zezolla zo bergafwaarts, dat zij tot dit punt verviel, dat zij van de kamer naar de keuken overging, van het baldakijn naar de haard, van de pracht van zijde en goud naar poetslappen, van de scepter naar het braadspit. Niet alleen veranderde haar staat, doch ook haar naam, en zij werd niet meer Zezolla, maar 'Assepoes' genoemd.
Nu gebeurde, dat de vorst naar Sardinië moest voor staatsaangelegenheden en voor zijn vertrek vroeg hij om de beurt aan Imperia, Colomba, Fiorella, Diamante, Colombina en Pascarella, aan de zes stiefdochters dus, wat zij graag wilden, dat hij bij zijn terugkomst voor haar mee zou brengen. En de een vroeg hem een statiegewaad, een ander hoofdsieraden, een derde blanketsel voor het gelaat, een vierde speelgoed, om de tijd aangenaam door te brengen; de een dit, de ander dat. Ten laatste, en bijna spottend vroeg hij aan zijn dochter: "En jij, wat zou jij graag willen?"
Zij gaf als antwoord: "Niets anders dan dat u mij aanbeveelt bij de duif der feeën, om me iets te sturen; en dat u niet meer vooruit of achteruit kunt gaan, als u dit vergeet. Onthoudt goed, wat ik u zeg; anders zal het u slecht bekomen!"
De vorst vertrok, wikkelde zijn zaken op Sardinië af, kocht wat zijn stiefdochters hem gevraagd hadden, doch Zezolla schoot hem uit de gedachten. Toen hij echter aan boord gegaan was en men de zeilen reeds gehesen had, was het niet mogelijk, het vaartuig van de wal los te krijgen: het scheen daar wel door een zuigvis aan vast gehouden te worden. De kapitein van het schip werd haast wanhopig en ging, op van moeheid, slapen, en in zijn droom verscheen hem een fee, die verkondigde: "Weet je, waarom jullie niet van de wal kunnen komen? Omdat de vorst, die aan boord is, een belofte aan zijn dochter niet nagekomen is. Hij heeft aan iedereen gedacht, behalve aan zijn eigen bloed!"
Nauwelijks ontwaakt vertelde de kapitein zijn droom aan de vorst, die schrok om zijn vergeetachtigheid en gauw naar de grot der feeën ging, haar zijn dochter aanbeval en vroeg, een geschenk mee te geven. En zie, daar trad uit de spelonk een schone jonkvrouw te voorschijn, die wel een banier leek, en deze zei tegen hem, zijn dochtertje te bedanken voor haar goede gedachte, en dat het haar om harentwil goed zou gaan. Bij deze woorden reikte zij hem een dadel, een schep, een gouden emmertje en een zijden doek: de dadel, om geplant te worden en de andere voorwerpen om er de vrucht mee te verzorgen. De vorst was zeer verwonderd over dit geschenk en nam afscheid van de fee en vertrok naar zijn land. Daar aangekomen verdeelde hij onder zijn stiefdochters de cadeaus, die zij verlangd hadden, en ten slotte gaf hij aan zijn dochter het geschenk van de fee. Zezolla was buiten zichzelf van vreugde; zij plantte de dadel in een mooie bloempot en ochtend en avond bewerkte zij de grond, besproeide de vrucht en droogde het geheel af met de zijden doek.
Dankzij deze goede zorgen groeide de dadel in vier dagen tijd op tot de gestalte van een vrouw, en er kwam een fee uit, die aan het meisje vroeg: "Wat wens je?" Zezolla antwoordde, dat zij wel eens uit huis wenste te gaan, zonder dat de stiefzusters het zouden weten. En de fee sprak: "Telkens, wanneer je dat graag wilt, moet je naar de plant gaan en zeggen:
'Mijn gouden dadeltje,En wanneer je je dan later weer wilt uitkleden, verander je de laatste regel en zeg: 'Kleed mij nu uit, en kleed jezelf aan!'"
met 't gouden schepje heb ik de grond bewerkt,
met 't gouden emmertje heb ik gegoten,
met 't zijden doekje heb ik gedroogd.
Kleed jij je nu uit, en kleed mij aan!'
Er kwam een feestdag en de dochters van de lerares waren met elkaar buitenshuis gegaan, fleurig en wel, keurig gekapt en allen geblanket - vol lintjes en strikjes en belletjes en prulletjes, en een en al bloemengeur. Zezolla haastte zich toen naar haar plant en sprak de woorden uit, haar door de fee geleerd. En aanstonds werd zij als een koningin getooid, op een telganger gezet, met twaalf fraai uitgedoste pages, en ging ook zij naar het feest, waar haar stiefzusters waren. Deze herkenden haar niet, maar het water liep haar in de mond om de schoonheden van dit lieftallig persoontje.
Het lot wilde, dat daar ter plaatse toevallig ook de koning kwam, die bij het zien van Zezolla's buitengewone schoonheid verrukt werd en aan zijn meest vertrouwde dienaar opdroeg, zo goed mogelijk naar dat buitengewoon knappe schepseltje te informeren, wie zij was en waar zij woonde. De dienaar ging haar dadelijk achterna. Doch zij bemerkte de hinderlaag en wierp een handvol goudstukken uit, die zij zich voor dat doel door de dadel had laten geven. En de dienaar, door begeerte naar die blinkende muntjes aangezet, vergat de telganger te volgen en bleef staan, om het geld op te rapen. En zij verdween snel in huis, kleedde zich vlug uit, zoals de fee haar geleerd had, en daarna verschenen de zes harpijen van stiefzusters, die haar, om haar te treiteren en te vernederen, in geuren en kleuren de massa mooie dingen beschreven, welke zij op het feest gezien hadden. De dienaar was ondertussen naar de koning teruggekeerd, om hem het geval van de goudstukken te vertellen. En de koning werd heel kwaad en sprak toornig tegen hem, dat hij voor vier simpele muntjes zijn vreugde verkocht had en beval, dat hij in ieder geval op het eerstkomende feest zou zorgen te weten te komen, wie dat knappe meisje was en waar dat lieftallig bekje haar nestje had. Dit volgende feest kwam en de zusters gingen er weer opgesmukt en smaakvol gekleed heen en lieten de verguisde Zezolla aan de haard achter. Doch deze haastte zich onverwijld naar de dadel en sprak de gebruikelijke formule. En zie, daar trad er een schare hofdames uit, een met een spiegel in de hand, een ander met een flacon reukwater, een derde met een krultang, een vierde met een stift rouge, een vijfde met kammen, een volgende met spangen, de een met kleren, de ander met hangers en armbanden. En allen schaarden zich om haar en maakten haar zo mooi als de zon, en zij deden haar in een calèche met zes paarden stijgen, begeleid door palfreniers en pages in livrei. En zij begaf zich naar dezelfde plaats als vorige keer en vermeerderde door haar aanwezigheid de verbazing van de zusters en zette de koning nog heviger in vuur en vlam. Ook ditmaal ging de dienaar haar, toen zij terugkeerde, achterna. Doch, om zich niet te laten inhalen, wierp zij een handvol parelen en juwelen uit. De beste man kon toen niet nalaten, zich te bukken, om ze op te rapen, want het waren heus geen dingen, om zomaar kwijt te raken. En zo kreeg Zezolla tijd, zich naar huis te begeven en zich als gewoonlijk te verkleden. De dienaar keerde geheel ontdaan bij de koning terug, die tegen hem zei: "Bij de ziel van mijn overleden familie, als jij dat meisje niet voor mij vindt, dan geef ik je een flink pak slaag en zoveel trappen tegen je achterwerk als je haren in je baard hebt!"
Op een volgende feestdag, toen de stiefzusters al weer op weg waren, wendde Zezolla zich opnieuw tot de dadel. Zij herhaalde de toverspreuk en werd prachtig aangekleed en in een gouden staatsiekoets gezet met vele dienaren rondom zich, waardoor zij op een rijke courtisane leek, die, op de publieke weg gearresteerd, door agenten omringd weggeleid werd.
Weer wekte zij de verwondering en jaloezie bij de stiefzusters op en verliet het feest, gevolgd door de dienaar van de koning, die deze keer geen ogenblik de gouden karos losliet. Toen Zezolla zag, dat hij aldoor naast haar was, riep zij: "In draf, koetsier!" en de koets ging met zo'n vaart rijden, dat zij door het schokken een onzegbaar rijk en sierlijk muiltje van haar ene voet verloor.
De dienaar, die de karos niet kon bijhouden, raapte het muiltje op en bracht het naar de koning, en hij vertelde hem alles, wat hem overkomen was. De koning nam het in de handen en uitte zich in deze termen: "Als het fundament reeds zo schoon is, hoe zal dan wel het huis zijn? O schone kandelaar, waarin de kaars gestoken zat, die mij het hart verteert! Gij drievoet voor den schone ketel, waarin mijn leven kookt! O schone dobber, welke bevestigd zit aan het hengelsnoer van liefde, waarmee zij mijn ziel opgehaald heeft! Ik omarm u en druk u tegen mij aan, en, zo ik al niet de plant kan bereiken, dan aanbid ik de wortels; indien ik niet tot het kapiteel kan reiken, zo kus ik de grondvesten! Gij waart eens de stut voor een blank voetje en thans zijt gij de klem, waarin een bedroefd hart gevangen zit! Dankzij u was het persoontje, dat mijn leven tiranniseert, anderhalve handpalm hoger; en door u wordt evenzeer in zoetheid mijn leven opgeheven, wanneer ik u bekijk en in mijn handen houd!"
Na deze woorden ontbood de koning zijn geheimschrijver en beval aan zijn herauten met luid trompetgeschal bekend te maken, dat alle vrouwen uit het land naar een festijn en een banket moesten komen, dat hij wenste aan te richten. En op de vastgestelde dag, goeiehelp, wat een smulpartij en een feest was dat! Waar kwamen al die taarten en gebakjes vandaan? Waarvandaan al die karbonaadjes en kroketten? Waarvandaan die massa macaroni en heerlijk dessert, die een heel leger hadden kunnen verzadigen? Alle vrouwen waren present en wel van iedere soort, zowel edele als van lage afkomst, rijke en arme, oude en jonge, mooie en lelijke. En nadat zij zich flink tegoed gedaan hadden, sprak de koning: "Wel moge het jullie bekomen!" en begon dan bij alle genodigden om de beurt het muiltje te passen, om te zien, wie het zat; om op die manier te leren kennen wie hij aan het zoeken was. Hij vond echter geen enkele voet, die het paste en werd er al bijna wanhopig van.
Toch opperde hij, na allerwegen stilte opgelegd te hebben: "Komt morgen terug om met mij boete te doen, maar als jullie mij welgezind zijn, laat dan geen enkel vrouwspersoon thuis, het hindert niet, hoe ze is!" Toen sprak de vorst: "Ik heb een dochter, maar zij past altijd op de keuken. Zij is een stumper en kan niet veel en verdient hoegenaamd niet, aan te zitten waar u eet."
De koning antwoordde: "Dan wil ik, dat zij boven aan de lijst staat." Zo vertrokken zij en de volgende dag keerden zij allen terug. Met de dochters van Carmosina kwam Zezolla mee, en toen de koning haar zag, kreeg hij een gevoel, dat zij het was, die hij zocht; en toch deed hij, alsof hij haar niet opmerkte. Doch na het maal werd de proef met het muiltje genomen en niet zo gauw werd het aan Zezolla's voetje gepast, of het schoeide vanzelf, gelijk ijzer door de magneet aangetrokken wordt; dat sieraad van Liefde. De koning drukte toen Zezolla in zijn armen en geleidde haar onder zijn baldakijn en zette haar de kroon op het hoofd, met het bevel aan alle aanwezigen, de knie voor haar te buigen als voor hun koningin. De stiefzusters liepen wit van jaloezie en heel verslagen naar het huis van hun moeder en moesten wel toegeven dat het dwaas is, met de sterren te wedijveren.
* * *
Samenvatting
Een Italiaanse versie (uit de Pentamerone) van Assepoester. Door haar stiefmoeder wordt Zezolla slecht behandeld en zegt tegen haar lerares dat ze haar wel als moeder zou willen. Samen maken ze het plan de stiefmoeder te vermoorden, zodat de lerares met haar vader kan trouwen. Maar dan begint de ellende pas; door haar nieuwe stiefmoeder wordt ze achtergesteld t.o.v. haar zes eigen dochters.
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Eerste dag, zesde sprookje).
Deze Italiaanse versie van Assepoester begint iets gruwelijker dan gewoonlijk. Vergelijk: Assepoester van Grimm en Assepoester (in rijmvorm) van Perrault.
Trefwoorden
stiefmoeder, muiltje, koets, feest, dadel, italië, giambattista basile, volkssprookje, achterstellen, fee, stiefzus
Basisinformatie
- Origineel: La Gatta Cenerentola
- Herkomst: Italië
- Verhaalsoort: volkssprookje, sprookje
- Leeftijd: vanaf 7 jaar
- Verteltijd: ca. 18 minuten
Thema
Populair
Verder lezen