zaterdag 21 december 2024

Volksverhalen Almanak


Aladdin en de wonderlamp


Er leefde eens een arme kleermaker met een zoon die Aladdin heette. Dat was een onverschillige en luie jongen. Hij voerde niets uit en speelde de hele dag op straat. Daar had zijn vader zoveel verdriet van, dat hij er van doodging. Hoe zijn moeder ook huilde en smeekte, Aladdin beterde zijn leven niet. Op zekere dag, toen Aladdin net zoals altijd op straat speelde, vroeg een vreemdeling hem hoe oud hij was en of hij niet de zoon was van Mustapha de kleermaker. "Ja, dat ben ik, meneer," antwoordde Aladdin, "maar mijn vader is al lang geleden gestorven."
Bij deze woorden viel de vreemdeling, die een beroemde Afrikaanse tovenaar was, hem om de hals. Hij kuste hem en zei: "Ik ben je oom. Ik herkende je, omdat je zoveel op mijn broer lijkt. Ga vlug naar je moeder en vertel haar dat ik er aankom."
Aladdin holde naar huis en vertelde zijn moeder wat er was gebeurd. "Ja maar kind," zei zij, "je hebt helemaal geen oom. Je vader had geen broers en ik heb ze ook niet." Toch maakte zij een maaltijd klaar en ze liet Aladdin de man halen die zichzelf zijn oom had genoemd. Deze bracht een heleboel wijn en fruit mee. Toen hij binnen was, kuste hij de plaats waar Mustapha altijd had gezeten. Tegen Aladdins moeder zei hij, dat zij het maar niet vreemd moest vinden, dat zij hem nooit eerder had gezien, omdat hij veertig jaar in het buitenland was geweest.
Daarna wendde de Afrikaanse tovenaar zich tot Aladdin en vroeg wat hij voor de kost deed. Daarop boog de jongen vol schaamte zijn hoofd en zijn moeder barstte in tranen uit. Toen hij hoorde dat de jongen niets uitvoerde en geen vak wilde leren, bood de tovenaar aan Aladdin een winkel te geven vol koopwaar. De volgende ochtend kocht hij voor Aladdin mooie, nieuwe kleren en liep hij met hem door de stad. Hij vertelde hem alle bijzonderheden over wat zij zagen. Tegen het vallen van de avond bracht hij hem terug bij zijn moeder. Deze was dolblij, omdat haar zoon zulke prachtige kleren had.
Daags daarop nam de tovenaar Aladdin mee naar een paar schitterende tuinen ver buiten de poorten van de stad. Zij gingen bij een fontein zitten en de tovenaar haalde een stuk gebak uit zijn zak, dat zij samen opaten. Vervolgens trokken zij verder tot zij bijna bij de bergen waren. Aladdin werd zo moe dat hij graag weer terug wilde. Dat zei hij ook, maar de tovenaar leidde hem af met grappige verhalen en liet hem tegen wil en dank steeds verder lopen. Tenslotte kwamen zij bij twee bergen met een smal dal ertussen. "Verder gaan wij niet," zei de zogenaamde oom. "Ik zal je hier iets heel wonderlijks laten zien, maar eerst moet je wat takken gaan zoeken, dan kunnen we een vuurtje stoken."
Toen het vuur brandde, gooide de tovenaar er een poeder op dat hij bij zich had en sprak hij een toverspreuk uit. De aarde begon een beetje te beven en voor hun voeten spleet de grond open, zodat een vierkante, platte steen zichtbaar werd; in het midden, ervan zat een koperen ring waaraan je hem kon optillen. Aladdin werd zo bang, dat hij probeerde weg te lopen. Maar de tovenaar greep hem vast en gaf hem zo'n klap dat de jongen op de grond viel. "Waarom doet u dat, oom?" vroeg Aladdin angstig. "Ik heb toch niets gedaan!" Een beetje vriendelijker zei de tovenaar: "Je hoeft nergens bang voor te zijn, maar je moet me gehoorzamen. Onder deze steen ligt een schat. Die is voor jou en niemand anders mag er aankomen. Doe dus precies wat ik je zeg."
Bij het woord 'schat' vergat Aladdin zijn tranen. Zoals hem werd gezegd, greep hij de ring vast en zei hij hardop de namen van zijn vader en zijn grootvader. De steen kwam heel gemakkelijk naar boven en Aladdin zag nu een trap die naar beneden leidde. "Als je die trap afgaat," zei de tovenaar, "kom je beneden bij een openstaande deur die toegang geeft tot drie grote zalen. Trek daar je broekspijpen op en loop die zalen door zonder iets aan te raken, anders ga je onmiddellijk dood. Als je die zalen door bent, kom je in een tuin met mooie fruitbomen. Als je fruit wilt hebben, mag je er zoveel van nemen als je wilt. Maar daarna ga je verder tot je bij een nis in een terras komt. Daar staat een brandende lamp. Laat de olie uit die lamp lopen en breng hem dan hier."
Vervolgens trok hij een ring van zijn vinger en gaf die aan Aladdin. Die ring zou hem tegen alle mogelijke kwaad beschermen, zei hij. Alles gebeurde zoals de tovenaar had gezegd. Aladdin plukte eerst fruit van de bomen en nadat hij de lamp had gepakt, kwam hij terug bij de ingang van het hol. "Schiet op en geef mij die lamp!" riep de tovenaar opgewonden. Maar dat wilde Aladdin niet voor hij uit het hol was. Dat maakte de tovenaar razend. Hij gooide weer wat poeder op het vuur, mompelde iets en... de steen rolde terug op zijn plaats, zodat Aladdin gevangen zat in het hol.
De tovenaar verliet Perzië zo vlug hij kon en reisde naar Afrika. Daaruit bleek wel dat hij helemaal geen oom van Aladdin was. Hij was in werkelijkheid een sluwe magiër, die ergens in zijn toverboeken gelezen had over een wonderlamp. Die zou hem tot de machtigste man van de aarde kunnen maken. Hoewel alleen hij wist waar de lamp was, kon hij hem alleen via een ander krijgen. Daarvoor had hij de domme Aladdin uitgekozen. Hij wilde van hem eerst de lamp krijgen en hem daarna doden. Twee dagen lang bleef Aladdin in het donker zitten huilen en jammeren. Tenslotte vouwde hij zijn handen om te bidden. Zo wreef hij toevallig over de ring die de tovenaar hem vergeten had af te nemen. Onmiddellijk steeg er een geweldige grote en angstwekkende geest uit de grond op. "Wat verlangt gij van mij?" vroeg hij. "Ik ben de slaaf van de ring. Ik zal u in alles gehoorzamen."
Onbevreesd antwoordde Aladdin: "Bevrijd mij uit dit hol!" Daarop opende de aarde zich en stond Aladdin weer in de buitenlucht. Zodra zijn ogen aan het licht gewend waren, ging hij naar huis terug, maar op de drempel viel hij flauw. Toen hij weer bijkwam, vertelde hij zijn moeder wat er was gebeurd. Hij liet haar de lamp zien en het fruit dat hij in de tuin had geplukt. In plaats van appels, peren en pruimen waren het de mooiste edelstenen. En natuurlijk zei hij ook dat hij honger had.
"Ach, wat erg jongen," zei zijn moeder. "Ik heb niets in huis. Maar ik heb een beetje katoen gesponnen; dat zal ik gauw verkopen." Aladdin zei dat zij haar katoen beter zelf kon houden. Hij zou de lamp wel verkopen. Omdat die erg vuil was, begon zijn moeder hem te poetsen, dan zou hij meer opbrengen. Onmiddellijk verscheen er weer een reusachtige geest, die vroeg wat zij van hem verlangde. Aladdins moeder viel flauw, maar de jongen zelf greep dapper de lamp beet en zei: "Breng mij iets te eten!" De geest keerde terug met een zilveren kom, twaalf zilveren schalen met verrukkelijk vlees, twee zilveren bekers en een fles wijn. Toen Aladdins moeder weer was bijgekomen, vroeg zij: "Waar komt dat heerlijke feestmaal vandaan?"
"U moet niet vragen, maar eten," zei Aladdin. Zij aten van 's ochtends tot 's avonds en Aladdin vertelde zijn moeder wat er was gebeurd toen zij over die lamp had gewreven. Zij srneekte hem de lamp te verkopen en niet meer met geesten om te gaan. "Nee," zei Aladdin, "nu wij toevallig aan de weet zijn gekomen welke macht deze lamp heeft, zullen wij hem ook gebruiken. En ook die ring kan goed van pas komen; daarom ga ik die altijd aan mijn vinger dragen." Toen het eten, dat de geest had gebracht, helemaal op was, verkocht Aladdin een van de zilveren schalen en daarna nog een en nog een. Tenslotte was er geen schaal meer over, maar Aladdin liet de geest nieuwe schalen brengen en op die manier leefden hij en zijn moeder vele jaren lang zonder gebrek.
Op zekere dag hoorde Aladdin dat de sultan had bevolen dat iedereen thuis moest blijven en de luiken van de ramen dicht moest doen als de prinses, zijn dochter, heen en weer naar het badhuis ging. Aladdin wilde haar gezicht graag eens zien, maar dat was niet gemakkelijk, omdat zij altijd een sluier droeg. Daarom verstopte hij zich achter de deur van het badhuis en loerde door een spleetje. De prinses ging het badhuis in en tilde daarbij haar sluier op. Haar gezicht was zo mooi, dat Aladdin meteen verliefd werd. Als een heel andere jongeman ging hij naar huis en hij was zó veranderd dat zijn moeder het een beetje eng vond. Hij zei tegen zijn moeder dat hij van de prinses hield en dat hij zonder haar niet kon leven. Dus zou hij haar ten huwelijk vragen. Zijn moeder begon hartelijk te lachen. Toch haalde Aladdin haar over naar de sultan te gaan om hem zijn verzoek over te brengen. Zij haalde een servet en deed daar de betoverde vruchten uit de ondergrondse tuin in. Die glanzende en schitterende juwelen nam zij mee om de sultan te behagen. Zo ging zij op weg, vol vertrouwen dat de wonderlamp haar wel zou helpen. De grootvizier en de leden van de raad hadden zich juist in de grote zaal van het paleis verzameld, toen de moeder van Aladdin binnenkwam en voor de sultan ging staan. Maar deze schonk helemaal geen aandacht aan haar. Zij ging daarom weer weg, maar een hele week lang kwam zij iedere dag terug. Dan ging zij telkens op hetzelfde plekje staan. Toen de raadsheren echter op de zesde dag uiteen gingen, zei de sultan tegen zijn grootvizier: "Ik zie hier elke dag een vrouw die iets in een servet draagt. Stuur haar morgen bij mij, want ik wil weten wat zij wil." Op een teken van de grootvizier liep de moeder van Aladdin de volgende dag tot vlak voor de troon van de sultan. Daar knielde zij neer en zij bleef in die houding wachten totdat de sultan tegen haar zei: "Sta op, goede vrouw, en zeg mij wat je wilt." Zij aarzelde. De sultan stuurde daarom iedereen weg, behalve de grootvizier. Toen zij alleen waren, verzocht hij haar vrijuit te spreken. Hij beloofde haar niet boos te worden, wát ze ook zou zeggen. Toen vertelde zij hem, dat haar zoon toch zo verschrikkelijk verliefd was op de prinses.
"Ik heb hem gesmeekt haar te vergeten," zei zij, "maar tevergeefs. Hij heeft gedreigd iets verschrikkelijks te zullen doen als ik u niet de hand van de prinses zou vragen. En nu bid ik u, niet alleen mij, maar ook mijn zoon Aladdin te vergeven." De sultan vroeg wat zij in het servet had. Zij liet hem toen de juwelen zien. Ze bood ze hem ten geschenke aan. Hij was als door de donder getroffen en zich tot de grootvizier wendend, zei hij: "Wat vindt u? Moet ik de prinses niet ten huwelijk geven aan iemand die haar zo hoog waardeert?" De grootvizier vroeg de sultan nog drie maanden te wachten voor hij zijn toestemming zou geven. Hij wilde namelijk zijn eigen zoon met de prinses laten trouwen. Hij hoopte dat zijn zoon intussen kans zou zien de sultan een nog duurder geschenk voor zijn dochter te geven. De sultan stemde toe. Hij zei tegen Aladdins moeder dat hij zijn dochter wel met haar zoon wilde laten trouwen, maar dat zij pas over drie maanden mocht terugkomen. Aladdin wachtte een hele tijd heel geduldig. Toen er twee maanden verlopen waren, ging zijn moeder op zekere dag de stad in om olie te kopen. Toen zij merkte dat iedereen in feeststemming was, vroeg zij wat er aan de hand was. "Weet je dat niet?" was het antwoord. "De zoon van de grootvizier trouwt vanavond met de dochter van de sultan." Zo hard zij kon, holde zij naar huis en vertelde Aladdin wat zij had gehoord. Die was eerst buiten zichzelf van verdriet, maar toen schoot hem te binnen dat hij nog altijd de wonderlamp had. Hij pakte hem en wreef er over. De geest verscheen onmiddellijk en zei: "Wat verlangt u van mij?"
"Zoals u weet," zei Aladdin, "heeft de sultan zijn belofte aan mij gebroken. Hij wil de prinses met de zoon van de grootvizier laten trouwen. Ik beveel u, vanavond de bruid en de bruidegom hier te brengen."
"Ik zal uw bevel ten uitvoer brengen, meester," zei de geest. Aladdin ging naar zijn kamer en precies te middernacht bracht de geest hem het bed waarin de zoon van de grootvizier en de prinses lagen. "Neem deze pasgetrouwde man mee," zei Aladdin, "en zet hem buiten in de kou. Ik wil dat je zelf terugkomt als de dag aanbreekt." Daarop tilde de geest de zoon van de grootvizier uit bed en hij liet Aladdin alleen achter met de prinses. "Wees niet bang," zei Aladdin tegen haar. "Je bent mijn vrouw, want je bent mij beloofd door je onrechtvaardige vader. Er zal jou dus geen kwaad gebeuren." De prinses kon van angst geen woord uitbrengen. Zij deed die nacht geen oog dicht. Maar Aladdin ging naast haar liggen en sliep als een roos.
Op het afgesproken uur kwam de geest terug met de rillende bruidegom. Aladdin stond op, de geest legde de zoon van de grootvizier in het bed en bracht toen het bed, bruid en bruidegom terug naar het paleis. Al gauw ging de sultan naar de slaapkamer van zijn dochter om de prinses goedemorgen te wensen. De beklagenswaardige zoon van de grootvizier sprong het bed uit en verstopte zich; de prinses wilde niet met haar vader praten. Ze zag er diep ongelukkig uit.
De sultan stuurde haar naar haar moeder. Deze zei tegen haar: "Waarom wil je niets tegen je vader zeggen, kind? Wat is er gebeurd?" De prinses slaakte een diepe zucht en na lang aarzelen vertelde zij haar moeder hoe zij 's nachts met bed en al naar een vreemd huis was gebracht. Ook vertelde ze wat daar was gebeurd. Haar moeder geloofde er geen woord van, maar zij zei de prinses zich aan te kleden. Ze moest er zich verder maar niets van aantrekken, omdat het natuurlijk maar een droom was geweest. De volgende nacht gebeurde er precies hetzelfde en toen de prinses 's ochtends weer niets wilde zeggen, dreigde de sultan haar te laten onthoofden. Toen vertelde zij hem alles en hij moest het maar aan de zoon van de grootvizier vragen of het niet waar was. De sultan liet de grootvizier zijn zoon ondervragen. Die zei dat de prinses de waarheid had verteld. Hij hield erg veel van de prinses, maar hij wilde nooit meer zo'n verschrikkelijke nacht doormaken. Dan ging hij nog liever dood. Hij wilde daarom toch maar het liefst van de prinses scheiden. Zijn wens werd vervuld en daarmee kwam er een einde aan alle feestvreugde.
Toen de drie maanden voorbij waren, stuurde Aladdin zijn moeder naar de sultan om hem te herinneren aan zijn belofte. Zodra die haar zag, herinnerde hij zich Aladdin. Hij liet haar onmiddellijk bij zich komen. Van dichtbij zag hij pas hoe armoedig zij gekleed was. Nu voelde hij er helemaal niets voor haar zoon met zijn dochter te laten trouwen. Hij vroeg zijn grootvizier om raad en die fluisterde hem in zo'n hoge prijs voor de prinses te vragen dat niemand die zou kunnen betalen.
De sultan wendde zich toen tot Aladdins moeder en zei: "Goede vrouw, een sultan moet zijn belofte houden en dat zal ik ook zeker doen. Maar eerst moet uw zoon mij veertig gouden vazen brengen boordevol juwelen. Hij moet die laten brengen door veertig zwarte slaven, voorafgegaan door veertig prachtig geklede blanke slaven. Zeg hem dat ik zo vlug mogelijk antwoord wil hebben." De moeder van Aladdin maakte een buiging en ging naar huis. Ze was er vast van overtuigd dat nu alles verloren was. Zij bracht Aladdin de boodschap van de sultan over en zei: "Hij zal wel lang moeten wachten voor je hem antwoord geeft."
"Niet zo lang als u denkt, moeder," antwoordde haar zoon. "Ik zou voor de prinses nog veel meer willen doen." Hij liet de geest van de lamp komen en even later verdrongen zich tachtig slaven voor het huisje in de tuin. Aladdin liet ze twee aan twee naar het paleis marcheren. Zijn moeder sloot de stoet. Zij waren schitterend gekleed. In hun gordels hadden zij prachtige juwelen. Op hun hoofden droegen zij gouden vazen met edelstenen. De hele stad liep uit om naar hen te kijken.
De stoet kwam bij het paleis aan. Nadat zij voor de sultan een knieval hadden gedaan, gingen de slaven met gekruiste armen in een halve cirkel voor de troon van de sultan staan. Zo werden zij en hun schatten door Aladdins moeder aan de sultan ten geschenke gegeven. "Goede vrouw," zei de sultan, "ga terug naar huis en zeg tegen je zoon dat ik hem met open armen zal ontvangen." Zij haastte zich Aladdin het goede nieuws te vertellen en ze zei hem vlug naar de sultan te gaan. Maar Aladdin liet eerst de geest komen. "Ik wil dat je mij een bad met reukwater bezorgt," zei hij. "En ik heb een rijkgeborduurde mantel nodig, een paard dat beter is dan dat van de sultan en twintig slaven om mij te vergezellen. Verder verlang ik zes fraai geklede slaven om mijn moeder te bedienen; en tenslotte tienduizend goudstukken, in tien beurzen."
Deze wensen werden onmiddellijk vervuld. Aladdin besteeg zijn paard en terwijl hij door de straten reed, strooiden zijn slaven goudstukken in het rond. De mensen die als kind met Aladdin hadden gespeeld, herkenden hem niet, zo groot en zo knap was hij geworden. Toen de sultan hem zag, kwam hij van zijn troon en omhelsde hem; vervolgens nam hij hem mee naar een zaal waar een feestmaal was klaargemaakt. Hij wilde Aladdin nog diezelfde dag met de prinses laten trouwen. Maar Aladdin weigerde en zei: "Ik moet een paleis voor haar laten bouwen dat haar waardig is." En met die woorden nam hij afscheid.
Thuis zei hij tegen de geest: "Bouw mij een paleis van het schoonste marmer, versierd met jaspis, agaten en andere kostbare edelstenen. In het midden wil ik een zaal hebben met een glazen koepel en met vier muren van massief goud en zilver. In iedere muur moeten zes vensters komen waarvan het traliewerk ingelegd moet zijn met diamanten, smaragden en robijnen. Maar één venster mag je niet afmaken. Verder moeten er stallen en paarden en knechten en slaven komen. Vlug, zorg dat alles in orde komt." De volgende dag was het paleis klaar. De geest bracht Aladdin ernaar toe en liet hem zien dat al zijn bevelen nauwkeurig waren uitgevoerd. Hij had zelfs een fluwelen loper laten leggen van Aladdins paleis naar dat van de sultan. Aladdins moeder kleedde zich heel mooi aan en liep met haar slaven naar het paleis. De sultan stuurde muzikanten met trompetten en cimbalen om haar te verwelkomen. Overal klonk muziek en gejuich.
Aladdins moeder werd naar de prinses geleid, die haar met grote hartelijkheid en zeer veel respect ontving. Die avond nam de prinses afscheid van haar vader en liep over de fluwelen loper naar het paleis van Aladdin. Zijn moeder ging met haar mee en zij hadden een gevolg van honderd slaven. De prinses was heel blij toen zij Aladdin zag. Hij snelde haar tegemoet. "Prinses," zei hij, "als ik u met mijn brutaliteit heb mishaagd, komt dat alleen doordat ik uw schoonheid niet kon weerstaan." Zij zei hem, dat zij haar vader graag wilde gehoorzamen, nu zij Aladdin eenmaal had gezien. Nadat zij waren getrouwd, nam Aladdin haar mee naar een zaal waar een heerlijk feestmaal was aangericht. Zij aten daar samen en dansten tot twaalf uur's nachts.
De volgende dag nodigde Aladdin de sultan uit om zijn paleis te bezichtigen. Toen de sultan de grote zaal binnenkwam met de vierentwintig vensters - allemaal, behalve een, versierd met robijnen, diamanten en smaragden - riep hij uit: "Het is een wereldwonder. Maar één ding verwondert mij toch. Is dat ene venster per ongeluk niet afgemaakt?"
"Nee, heer, dat is opzet," antwoordde Aladdin. "Ik wilde Uwe Majesteit het genoegen laten, dit paleis af te maken." De sultan vond dat erg fijn en hij liet de beste juweliers van de hele stad komen. Hij liet ze het venster zien dat niet was afgemaakt en gaf opdracht dit net zo te versieren als de andere ramen. "Maar heer," zei een van hen, "daarvoor hebben wij geen juwelen genoeg." De sultan liet nu zijn eigen edelstenen halen. Die mochten ze ook gebruiken. Maar daarmee kwamen zij er niet, want een maand later was het werk nog niet af. Aladdin wist wel, dat zij hun taak niet af konden maken. Daarom liet hij de juwelen weer uit het venster halen en liet hij ze allemaal terugbrengen. Op zijn bevel maakte toen de geest van de larnp het venster verder helemaal in orde. Verbaasd omdat hij zijn edelstenen weer terugkreeg, bracht de sultan Aladdin een bezoek. Die liet hem het prachtig versierde venster zien, waarop de sultan hem omhelsde. Maar de grootvizier fluisterde de sultan in, dat er tovenarij in het spel was.
Inmiddels had Aladdin de harten van het hele volk gewonnen doordat hij altijd vriendelijk was tegen iedereen. De sultan benoemde hem tot zijn legeraanvoerder en hij won verscheidene veldslagen. Toch bleef hij even bescheiden en beleefd als altijd en zo leefde hij vele jaren lang vreedzaam en gelukkig.
Maar ver weg, in Afrika, was de tovenaar Aladdin nog niet vergeten. Door zijn toverkunst ontdekte hij, dat Aladdin niet ellendig in het hol was omgekomen, maar dat hij getrouwd was met een prinses en dat hij in het hele land in hoge eer en aanzien stond. Hij begreep, dat de zoon van de arme kleermaker het alleen zo ver had kunnen brengen met behulp van de wonderlamp. En dus reisde hij vele dagen en vele nachten tot hij in de hoofdstad van Perzië aankwam. Hij was vastbesloten Aladdin te gronde te richten. Door de stad wandelend hoorde hij de mensen over een wonderbaarlijk paleis praten. "Neem mij niet kwalijk dat ik zo weinig weet," zei hij tegen een man, "maar wat is dat voor een paleis waar ik u over hoorde praten?"
"Wat? Hebt u nog nooit van het paleis van Aladdin gehoord?" antwoordde de man. "Dat is het grootste wereldwonder dat er bestaat! Als u het wilt zien, wil ik u er wel naar toe brengen." De tovenaar nam dat aanbod graag aan. Toen hij het paleis zag, wist hij dat het gebouwd was door de geest van de lamp. Dat maakte hem half gek van woede. Hij besloot de lamp van Aladdin af te pakken en Aladdin zelf weer straatarm te maken.
Helaas was Aladdin voor acht dagen op jacht gegaan en dat gaf de tovenaar tijd genoeg om zijn plannen uit te voeren. Hij kocht twaalf koperen lampen, deed ze in een mand en ging ermee naar het paleis. "Ik ruil nieuwe lampen voor oud!" schreeuwde hij. Een heleboel mensen liepen achter hem aan en hielden hem voor de gek. De prinses, die in de zaal met de vierentwintig vensters zat, stuurde een slavin naar buiten om te kijken wat er aan de hand was. Die slavin kwam even later hard lachend terug, zodat de prinses haar een standje gaf. "Ach, mevrouw," antwoordde de slavin, "je moet wel lachen als je zo'n malle oude man ziet die nieuwe lampen voor oude lampen wil geven." Een andere slavin hoorde dat en zei: "Op die kroonlijst staat een oude lamp die hij wel kan hebben." Nu moet je weten dat dit de wonderlamp was, die Aladdin daar had neergezet, omdat hij hem niet mee kon nemen op de jacht. De prinses kende de waarde van de lamp niet en zei lachend tegen de slavin de lamp te gaan ruilen. Het meisje ging naar de tovenaar en zei: "Geef mij voor deze lamp maar een nieuwe." Hij pakte vlug de lamp aan en terwijl de mensen hem uitjouwden, zei hij tegen de slavin dat zij een nieuwe lamp mocht uitzoeken. Hij trok zich niets aan van alle bespottingen die hij hoorde, maar ging er vlug vandoor. Nu wilde hij geen nieuwe lampen meer voor oude ruilen! Hij haastte zich naar een eenzame plek buiten de stadspoorten en daar hield hij zich verborgen tot het avond werd. Toen wreef hij over de lamp. De geest verscheen en de tovenaar beval hem, het paleis en de prinses en ook hemzelf naar een afgelegen oord in Afrika te brengen.
Toen de sultan de volgende ochtend uit zijn venster naar het paleis van Aladdin wilde kijken, wreef hij zijn ogen uit. Het paleis was weg! Hij ontbood zijn grootvizier en vroeg hem waar het paleis gebleven was. En natuurlijk was ook de grootvizier stomverbaasd. Voor de zoveelste keer zei hij tegen de sultan dat er tovenarij in het spel was. Ditmaal geloofde de sultan hem. Hij stuurde dertig mannen te paard uit om Aladdin gevangen te nemen en hem geboeid voor hem te brengen. De ruiters kwamen hem tegen toen hij op de terugweg naar huis was. Zij boeiden hem en dwongen hem te voet naar de stad te gaan, terwijl zij zelf op hun paarden bleven zitten.
Maar het volk, dat van hem hield, liep achter hem aan en het wapende zich om er voor te zorgen, dat hem geen kwaad zou worden gedaan. Zo werd Aladdin voor de sultan geleid. Deze gaf de beul opdracht hem te onthoofden. De beul liet Aladdin knielen, bond een doek voor zijn ogen en hief zijn zwaard op om het bevel uit te voeren. Op dat moment zag de grootvizier echter dat de menigte zich met geweld een weg naar het binnenplein van het paleis baande en dat de mensen vast van plan waren Aladdin te redden. Hij schrok en riep tegen de beul dat hij nog even moest wachten. De mensen kwamen nu zo dreigend dichterbij, dat de sultan erg bang werd. Hij liet Aladdins boeien losmaken en terwijl iedereen toekeek, schonk hij hem vergiffenis.
Maar nu wilde Aladdin toch ook wel graag weten wat hij had misdaan. "Lelijke bedrieger!" zei de sultan. "Kom maar eens hier!" En hij liet Aladdin door het venster naar de plek kijken waar zijn paleis had gestaan. Aladdin was zo verbaasd dat hij geen woord kon uitbrengen. "Waar is het paleis en waar is mijn dochter?" vroeg de sultan. "Het eerste kan me niet zoveel schelen, maar mijn dochter wil ik terug hebben. Als je haar niet voor mij vindt, kost het je alsnog je hoofd." Aladdin vroeg veertig dagen tijd om haar te zoeken. Als hij haar dan niet had gevonden, beloofde hij terug te komen om zich door de sultan te laten doden. De sultan vond dat goed en Aladdin verliet diep bedroefd het paleis.
Drie dagen liep hij als een dwaas door de stad, iedereen vragend of hij misschien wist wat er met zijn paleis was gebeurd. Iedereen had medelijden met hem, maar niemand kon hem antwoord geven. Tenslotte kwam hij bij een oever van een rivier. Daar knielde hij neer om nog eenmaal te bidden voordat hij zich zou verdrinken. Maar toen hij zijn handen vouwde, wreef hij over de toverring die hij nog altijd aan had. De geest, die hij in het hol had gezien, verscheen en vroeg wat hij wenste. "Red mijn leven, geest," zei Aladdin, "en breng mijn paleis terug."
"Dat ligt niet in mijn macht," zei de geest. "Ik ben slechts de slaaf van de ring; deze wens kan alleen de slaaf van de lamp vervullen."
"Goed," zei Aladdin, "maar u kunt mij wel naar mijn paleis brengen en mij neerzetten onder het venster van mijn lieve vrouw." Op hetzelfde ogenblik was hij in Afrika, onder het venster van zijn vrouw, waar hij van pure uitputting in slaap viel. Hij werd wakker van het zingen van de vogeltjes en hij voelde zich heel wat vrolijker. Hij begreep dat al zijn ongeluk was veroorzaakt door het verlies van de lamp. Hij vroeg zich tevergeefs af wie hem had gestolen.
Die morgen stond de prinses vroeger op dan ze ooit had gedaan sinds zij door de tovenaar naar Afrika was gebracht. Die tovenaar kwam haar elke dag een keer opzoeken, maar zij was altijd zo onvriendelijk tegen hem, dat hij niet bij haar durfde te wonen. Terwijl zij die ochtend bezig was zich aan te kleden, keek een van haar slavinnen uit het raam. Zij zag Aladdin zitten en waarschuwde de prinses, die natuurlijk vlug het venster opendeed. Aladdin hoorde dat en keek omhoog. Zij riep hem vlug bij haar te komen. Zij waren vreselijk blij dat zij elkaar weer zagen. Nadat hij haar een kus had gegeven, zei Aladdin: "Ik smeek je, lieve prinses, voordat we over iets anders praten, moet je me eerst vertellen wat er met die oude lamp is gebeurd. Ik had hem in de zaal met de vierentwintig vensters op de kroonlijst gezet toen ik op jacht ging." - "Helaas," antwoordde de prinses, "zonder het te weten heb ik alle rampen veroorzaakt die ons hebben getroffen." En zij vertelde hem hoe zij de lamp had geruild. "Nu weet ik," riep Aladdin, "dat het allemaal de schuld van de Afrikaanse tovenaar is! Waar is de lamp?" - "Hij heeft hem altijd bij zich," zei de prinses. "Dat weet ik, want hij heeft hem een keer vanonder zijn mantel te voorschijn gehaald om hem mij te laten zien. Ik moest jou ontrouw worden en met hem trouwen, tenminste, dat wilde hij. Hij zei, dat mijn vader je had laten onthoofden. Hij zegt altijd gemene dingen van je. Het enige antwoord dat ik hem geef, zijn mijn tranen. Maar als ik blijf weigeren, zal hij zeker geweld gaan gebruiken."
Aladdin troostte haar en liet haar een tijdje alleen. Hij ruilde van kleren met de eerste de beste man die hij in de stad tegenkwam. Toen kocht hij een bepaald poeder en ging terug naar de prinses die hem door een zijdeurtje binnenliet. "Trek je mooiste japon aan," zei hij tegen haar, "en wees maar eens heel aardig voor de tovenaar. Je moet hem laten denken dat je mij vergeten bent. Je moet hem vragen om vanavond bij je te komen eten. Zeg dan dat je graag eens de wijn van zijn land wilt proeven. Luister goed, dan zal ik je zeggen wat je nog verder moet doen."
Zij luisterde aandachtig naar Aladdin. Toen hij was weggegaan, trok zij, voor het eerst sinds zij uit Perzië was ontvoerd, kleurrijke kleren aan. Zij deed een ceintuur om en een hoofdband, die met diamanten waren versierd. In de spiegel zag zij dat zij mooier was dan ooit. Toen de tovenaar die avond bij haar kwam, zei zij tot zijn grote verbazing: "Ik ben er nu zeker van dat Aladdin dood is. Al mijn tranen zullen hem niet terug kunnen brengen. Daarom wil ik niet meer om hem treuren. Ik nodig u uit met mij het avondmaal te gebruiken. Maar ik heb geen trek meer in Perzische wijnen. Ik zou nu eens graag wijn uit Afrika willen proeven."
De tovenaar haastte zich naar zijn wijnkelder en de prinses deed in haar beker het poeder dat Aladdin haar had gegeven. Even later kwam de tovenaar terug. Zij vroeg hem op haar gezondheid te drinken. En om hem te bewijzen dat zij niet meer boos op hem was, gaf zij hem haar beker in ruil voor de zijne. Vóór hij dronk, begon de tovenaar haar schoonheid te prijzen, maar de prinses onderbrak hem. "Laten we eerst wat drinken," zei zij. "Daarna kunt u zeggen wat u wilt." Zij bracht haar beker alleen aan haar lippen, maar de tovenaar dronk de zijne tot de laatste druppel leeg. Op hetzelfde ogenblik viel hij dood neer.
De prinses maakt de deur voor Aladdin open en sloeg haar armen om zijn hals. Aladdin weerde haar af en vroeg haar, hem even alleen te laten. Hij had nog iets te regelen. Hij ging rechtstreeks naar de dode tovenaar en haalde de lamp vanonder diens mantel te voorschijn. Toen droeg hij de geest op het paleis weer terug te brengen naar Perzië. Dat gebeurde. De prinses voelde in haar kamer maar twee lichte schokjes en wist niet eens dat zij weer thuis was.
De sultan, die in zijn slaapkamer om zijn verloren dochter zat te treuren, keek toevallig naar buiten. Hij wreef verbaasd zijn ogen uit, want daar stond het paleis weer, net als vroeger. Hij holde erheen. Aladdin ontving hem in het vertrek met de vierentwintig vensters; de prinses zat naast hem. Aladdin vertelde de sultan nu wat er was gebeurd en hij liet hem, als bewijs, het dode lichaam van de tovenaar zien. De sultan liet bekend maken dat er tien dagen lang feestgevierd zou worden. Het leek erop dat Aladdin de rest van zijn leven in vrede zou kunnen doorbrengen. Maar dat zou niet gebeuren.
De Afrikaanse tovenaar had een jongere broer die, zo mogelijk, nog gemener en sluwer was dan hij zelf was geweest. Deze jonge tovenaar reisde naar Perzië om de dood van zijn broer te wreken. Daar bracht hij eerst een bezoek aan een vrome vrouw, die Fatima heette. Hij drong haar woning binnen en zette een dolk op haar borst. Zij moest precies doen wat hij haar zei, anders zou hij haar doden. Toen verwisselde hij met haar van kleding. Zijn gezicht verfde hij zó, dat hij nog meer op Fatima leek. Tenslotte deed hij haar sluier voor en vermoordde hij haar, zodat zij hem niet zou kunnen verraden. Zo ging de jonge tovenaar naar het paleis van Aladdin. De mensen, die dachten dat hij de vrome vrouw was, gingen naar hem toe, kusten zijn handen en vroegen hem, hen te zegenen. Bij het paleis maakten de mensen zoveel rumoer rond de tovenaar, dat de prinses haar slavin verzocht uit het raam te kijken en te vragen wat er aan de hand was. De slavin deed dat en vertelde de prinses, dat het de heilige vrouw was die mensen door haar aanraking kon genezen. Hierop liet de prinses de tovenaar bij zich ontbieden, want zij had er al lang naar verlangd Fatima eens te ontmoeten. Toen hij bij de prinses kwam, bad de tovenaar eerst luidkeels voor haar gezondheid en voorspoed. Daarna nodigde de prinses hem uit bij haar te komen zitten. Zij vroeg hem altijd bij haar te blijven. De onechte Fatima wilde niets liever. Hij stemde dus toe, maar hij liet de sluier voor zijn gezicht hangen, anders zou zijn bedrog ontdekt worden. De prinses liet hem de grote zaal met de koepel zien en vroeg hoe hij die vond. "Heel mooi," zei de onechte Fatima, "maar naar mijn mening mankeert er toch iets aan."
"En wat is dat dan?" vroeg de prinses.
"Als er midden in deze koepel een ei van de vogel Rok hing, zou dit vertrek werkelijk het mooiste van de wereld zijn," antwoordde de tovenaar. Hierna begon de prinses zo vreselijk naar zo'n ei te verlangen, dat zij bij de thuiskomst van Aladdin in een slecht humeur was. Hij vroeg haar wat eraan scheelde. Zij zei hem, dat haar plezier in hun grote zaal helemaal was bedorven, omdat er in de koepel geen ei van de vogel Rok hing. "Nou, als dat alles is," zei Aladdin, "dan maak ik je gauw weer helemaal gelukkig." Hij liet haar alleen en wreef over de lamp. Toen de geest verscheen, beval hij een ei van de vogel Rok te brengen. Maar de geest gaf zo'n harde en schrikwekkende kreet dat het hele paleis ervan beefde. "Ongelukkige!" riep hij. "Heb ik nog niet genoeg voor je gedaan? Moet je mij nu ook nog bevelen, mijn meester te halen en hem midden in de koepel op te hangen? Je verdient dat ik jou met je vrouw en je paleis tot as laat verbranden. Gelukkig voor jou weet ik dat jij deze schandelijke opdracht niet hebt bedacht, maar de broer van de tovenaar die je hebt gedood. Hij bevindt zich op ditzelfde moment in je paleis, vermomd als de vrome vrouw Fatima - die hij heeft vermoord. Hij heeft je vrouw aangepraat dat ze zo'n ei wil hebben. Pas goed op jezelf, want die man is van plan je te doden." Na deze woorden verdween de geest weer.
Aladdin ging terug naar de prinses. Hij zei dat hij pijn in zijn hoofd had en vroeg haar de vrome Fatima te laten halen om haar hand op zijn hoofd te leggen om zo de pijn te verdrijven. Maar toen de tovenaar vlak bij hem was, greep Aladdin zijn dolk en stootte die in zijn hart. "Wat doe je?!" kreet de prinses. "Je hebt die heilige vrouw vermoord!"
"Nee," antwoordde Aladdin, "dat was Fatima niet, maar een gemene tovenaar." En hij vertelde haar hoe zij was bedrogen.
Hierna leefden Aladdin en zijn vrouw in rust en vrede. Toen de sultan stierf, volgde Aladdin hem op en hij regeerde vele, vele jaren met wijsheid en goedheid. En uit zijn geslacht kwamen nog vele sultans voort.
*   *   *
Samenvatting
Een Perzisch sprookje over de avonturen van Aladdin.
Toelichting
Het sprookje maakt deel uit van de Duizend-en-één-nacht en komt in schriftelijke vorm voor het eerst voor in de Franse vertaling van de oriëntalist Jean Antoine Galland (1646-1715), Les Mille et Une Nuits (Parijs 1704-17). Galland had als secretaris van de Franse gezant te Constantinopel en later als verzamelaar van oosterse oudheden vele jaren in het Midden-Oosten doorgebracht. De meeste verhalen vertaalde hij uit een aantal Arabische handschriften, daarnaast hoorde hij een reeks verhalen van de Syrische christen Hanna uit Aleppo tijdens diens verblijf in Parijs in 1709. Tussen 6 mei en 2 juni 1709 noteerde Galland uittreksels van Hanna's verhalen in zijn dagboek. Ook het Aladdinsprookje hoorde Galland van Hanna. Hanna zette het verhaal van Aladdin voor Galland op papier, maar het handschrift is later verloren gegaan. Men neemt aan, o.a vanwege het motief van de schatkamers, dat het sprookje oorspronkelijk uit Egypte afkomstig is. Niet uitgesloten kan worden dat Galland zelf het verhaal verzonnen heeft en dit aan een fictieve oosterling heeft toegeschreven.
Via de Franse versie van Galland is het Aladdinsprookje tot een van de bekendste sprookjes van Duizend-en-één-nacht geworden dat vrijwel wereldwijd deel is gaan uitmaken van de mondelinge vertelcultuur. Vooral in Europa en het Midden-Oosten is het vele malen opgetekend. Hoewel zij wel over een op 9 augustus 1813 genoteerde handschriftelijke versie beschikten, hebben de Grimms het sprookje niet in hun Kinder- und Hausmärchen opgenomen.
Het Aladdinverhaal is spoedig na verschijnen van Galands Duizend-en-één-nacht een populair literair thema geworden dat ook voor toneel, opera's en later voor films is gebruikt.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen