De westerse kalender
Onze kalender heeft niet zo'n lange traditie als veel andere, bovendien is het ontstaan en de eerste ontwikkeling niet helemaal duidelijk.
Volgens legende kregen de Romeinen hun kalender van Romulus. Een jaar had 10 maanden van 29 of 31 dagen, een jaar had in totaal 304 dagen. Het restant (in de winter periode) telde gewoon niet mee.
Later (ongeveer 700 voor Christus) voegde Numa Pompilius de maanden Januarius en Februarius toe. Verder verloren een aantal maanden 2 dagen zodat er een jaar van 355 dagen overbleef.
De maanden waren de volgende: Martius, Aprilis, Maius, Iunius, Quinctilis, Sextilis, September, October, November, December, Ianuarius en Februarius. Hiervan hadden Martius, Maius Quinctilis en October 31 dagen, Februarius had 28 dagen en de rest had 29 dagen. Het begin van het jaar lag bij de maand Martius.
Om in de pas te blijven met de seizoenen werd af en toe een 13-de (schrikkel) maand toegevoegd met de bijnaam Mercedonius. Deze maand werd echter niet (zoals meestal) aan het eind van een maand ingevoegd, maar Februarius werd ingekort tot 23 dagen en de extra maand kwam daarachter met een lengte van 27 dagen. Volgens sommige geschiedkundigen ging het nog anders, de maand Mercedonius had dan een lengte van 23 dagen en werd tussen de 23-e en de 24-e dag van Februarius ingevoegd. Weer anderen menen dat Mercedonius naar behoefte 27 of 28 dagen had of dat Februarius naar behoefte 23 of 24 dagen had. De behoefte zou worden bepaald door het feit dat het voor de Romeinen en slecht teken was als een jaar begon op de eerste dag van hun 8-daagse week, en indien dit dreigde te gebeuren werd een dag toegevoegd. Welke de manier ook is geweest, een schrikkeljaar had in ieder geval 377 of 378 dagen. Als nu de gewone jaren en de schrikkeljaren elkaar regelmatig zouden afwisselen, dan was het aantal dagen in 2 jaar ongeveer 732 en dat is precies 1,5 dag teveel, een verschil dat niet snel zou zijn opgevallen. Het is echter zeker dat er geen strikte methode werd gehanteerd, de werkelijke kalender is dan ook niet te achterhalen.
Toch waren er geleerden die een poging daartoe deden, het fraaiste is een boekwerk van H. Matzat, waarin op grond van een zonsverduistering de volledige kalender voor de jaren van 219 voor Christus tot 1 voor Christus wordt opgesteld met uitgebreide tabellen. Hierbij worden vele hypothesen aangenomen waarvoor geen enkele grond is.
In 46 voor Christus was de kalender dusdanig in het ongerede geraakt dat Julius Caesar besloot tot een kalenderhervorming. De kalender kreeg nu het uiterlijk dat wij nog steeds kennen, met dezelfde maanden van eenzelfde lengte als nu. Verder besloot hij dat ieder vierde jaar een schrikkeljaar zou zijn met 29 in plaats van 28 dagen voor Februarius.
Omdat echter het begin van het jaar (de eerste maart) nogal van zijn plaats was geraakt, golden er voor dat jaar speciale maatregelen. Ten eerste werd de maand Mercedonius toegevoegd, en daarna ook nog de maanden Undecember en Duodecember. Het jaar kreeg daarmee 445 dagen (of 443, dat is niet precies bekend), het heette dan ook het jaar van de verwarring. Het jaar 45 voor Christus zou nu het eerste schrikkeljaar worden en daarna 41 enz. Om de verwarring die na de dood van Julius Caesar ontstond te kunnen begrijpen moet ik eerst iets zeggen over de Romeinse methode om dagen te tellen. Een maand had 3 vaste punten: de Kalendae, de Nonae en de Idus.
De Kalendae was de eerste dag van de maand, de Nonae en de Idus de 7-de en 15-de dag in de maanden maart, mei, juli en oktober en de 5-de en 13-de dag in de andere maanden. Om nu een dag in een maand aan te geven werd geteld tot de eerstvolgende vaste dag. Hierbij werd echter die dag zelf meegeteld. Dus 7 maart is de Nonae van maart, 6 maart is Pridie Nonas (de dag voor de Nonae) maar 5 maart werd aangegeven als 3 dagen voor de Nonae. Deze manier van tellen in dagen kwam bij Romeinen vaker voor; een uitdrukking als over 3 dagen betekent niet hetzelfde als bij ons maar is gelijk aan ons overmorgen (de dag zelf wordt meegeteld). Nu had Julius Caesar bij het aangeven van de schrikkeljaren gezegd dat die iedere vier jaar voorkwamen, en tussen 45 en 41 voor Christus zaten inderdaad keurig 3 jaren, daarna ging het echter mis; in plaats van ieder 4-de jaar maakte men ieder 3-de jaar een schrikkeljaar, dus 38, 35 enz. voor Christus. Men telde dus bij de vier jaren steeds het jaar zelf mee. Omstreeks 8 voor Christus werd deze fout door keizer Augustus ontdekt en hij decreteerde dat tot het jaar 8 na Christus geen schrikkeljaar meer zou voorkomen. Hierdoor komt het dus dat de Juliaanse kalender pas in 8 na Christus werkelijk begon. Augustus nam nog een andere maatregel, de namen van de maanden Quinctilis en Sextilis werden veranderd in respectievelijk Julius en Augustus ter ere van de beide keizers. In de 16-e eeuw bleek dat de kalender alweer in het ongerede was geraakt. Omdat een jaar 365 dagen telde en een schrikkeljaar 366, bestond een periode van 4 jaar uit 1461 dagen, ofwel gemiddeld 365,25 dagen per jaar. Dit is redelijk nauwkeurig, de fout is slechts ongeveer 1 honderdste dag per jaar. Toch is dat in 1500 jaar wel te merken, en aangezien de kalender werd gebruikt bij de berekening van het Paasfeest, werd de fout hinderlijk gevonden. Er bestond dus behoefte aan een verbeterde kalender. De verbeteringen hielden in dat voortaan eens in de 400 jaar drie schrikkeljaren zouden ontbreken. Om berekeningen te vereenvoudigen was de regel als volgt:
Dat dit geen luxe was moge blijken uit de volgende voorbeelden:
IJsland was in die tijd al gekerstend, maar het contact met het vaste land verliep moeizaam. Ten gevolge daarvan hanteerde men daar een oudere kalender waarover eigenlijk vrijwel niets bekend is. Omstreeks 1000 kwam men echter in contact met de Juliaanse kalender en men leerde daaruit iets meer over de lengte van het jaar. Men gebruikte dan ook in de nieuw ingevoerde kalender een vorm van schrikkeljaar. De namen van de maanden bleven wel echter de oude IJslandse: Goramanadhr, Frermanadhr, Hrutmanadhr, Torri, Goi, Einmanadhr, Gaukmanadhr, Eggtidh, Solmanadhr, Heyannir, Tvimanadhr en Haustmanadhr. Verder kreeg iedere maand 30 dagen en aan het eind van het jaar werden er vier extra dagen (met de naam Aukanaetr) toegevoegd. Deze 4 dagen waren speciaal voor de zomerfeesten.
Een jaar bevatte zodoende 364 dagen, en daarin pasten precies 52 weken, dus dat zag er netjes uit, ieder jaar dezelfde dag op dezelfde dag van de week (iets waartoe men later bij pogingen tot kalenderhervorming nog probeerde te komen). Een jaar was dus 364 dagen, 1,25 dag tekort eigenlijk, dit werd gecompenseerd door iedere 28 jaar 5 schrikkeljaren in te stellen. Een schrikkeljaar bevatte echter niet een extra dag maar een extra week (Sumarauki), welke werd gevoegd bij de al aanwezige 4 zomerfeest dagen. Een gevolg van dit alles was dat een periode van 28 jaar op IJsland evenlang was als dezelfde periode volgens de Juliaanse kalender, en hierbij had IJsland het voordeel van vaste dagen van de week voor vaste dagen.
Volgens legende kregen de Romeinen hun kalender van Romulus. Een jaar had 10 maanden van 29 of 31 dagen, een jaar had in totaal 304 dagen. Het restant (in de winter periode) telde gewoon niet mee.
Later (ongeveer 700 voor Christus) voegde Numa Pompilius de maanden Januarius en Februarius toe. Verder verloren een aantal maanden 2 dagen zodat er een jaar van 355 dagen overbleef.
De maanden waren de volgende: Martius, Aprilis, Maius, Iunius, Quinctilis, Sextilis, September, October, November, December, Ianuarius en Februarius. Hiervan hadden Martius, Maius Quinctilis en October 31 dagen, Februarius had 28 dagen en de rest had 29 dagen. Het begin van het jaar lag bij de maand Martius.
Om in de pas te blijven met de seizoenen werd af en toe een 13-de (schrikkel) maand toegevoegd met de bijnaam Mercedonius. Deze maand werd echter niet (zoals meestal) aan het eind van een maand ingevoegd, maar Februarius werd ingekort tot 23 dagen en de extra maand kwam daarachter met een lengte van 27 dagen. Volgens sommige geschiedkundigen ging het nog anders, de maand Mercedonius had dan een lengte van 23 dagen en werd tussen de 23-e en de 24-e dag van Februarius ingevoegd. Weer anderen menen dat Mercedonius naar behoefte 27 of 28 dagen had of dat Februarius naar behoefte 23 of 24 dagen had. De behoefte zou worden bepaald door het feit dat het voor de Romeinen en slecht teken was als een jaar begon op de eerste dag van hun 8-daagse week, en indien dit dreigde te gebeuren werd een dag toegevoegd. Welke de manier ook is geweest, een schrikkeljaar had in ieder geval 377 of 378 dagen. Als nu de gewone jaren en de schrikkeljaren elkaar regelmatig zouden afwisselen, dan was het aantal dagen in 2 jaar ongeveer 732 en dat is precies 1,5 dag teveel, een verschil dat niet snel zou zijn opgevallen. Het is echter zeker dat er geen strikte methode werd gehanteerd, de werkelijke kalender is dan ook niet te achterhalen.
Toch waren er geleerden die een poging daartoe deden, het fraaiste is een boekwerk van H. Matzat, waarin op grond van een zonsverduistering de volledige kalender voor de jaren van 219 voor Christus tot 1 voor Christus wordt opgesteld met uitgebreide tabellen. Hierbij worden vele hypothesen aangenomen waarvoor geen enkele grond is.
In 46 voor Christus was de kalender dusdanig in het ongerede geraakt dat Julius Caesar besloot tot een kalenderhervorming. De kalender kreeg nu het uiterlijk dat wij nog steeds kennen, met dezelfde maanden van eenzelfde lengte als nu. Verder besloot hij dat ieder vierde jaar een schrikkeljaar zou zijn met 29 in plaats van 28 dagen voor Februarius.
Omdat echter het begin van het jaar (de eerste maart) nogal van zijn plaats was geraakt, golden er voor dat jaar speciale maatregelen. Ten eerste werd de maand Mercedonius toegevoegd, en daarna ook nog de maanden Undecember en Duodecember. Het jaar kreeg daarmee 445 dagen (of 443, dat is niet precies bekend), het heette dan ook het jaar van de verwarring. Het jaar 45 voor Christus zou nu het eerste schrikkeljaar worden en daarna 41 enz. Om de verwarring die na de dood van Julius Caesar ontstond te kunnen begrijpen moet ik eerst iets zeggen over de Romeinse methode om dagen te tellen. Een maand had 3 vaste punten: de Kalendae, de Nonae en de Idus.
De Kalendae was de eerste dag van de maand, de Nonae en de Idus de 7-de en 15-de dag in de maanden maart, mei, juli en oktober en de 5-de en 13-de dag in de andere maanden. Om nu een dag in een maand aan te geven werd geteld tot de eerstvolgende vaste dag. Hierbij werd echter die dag zelf meegeteld. Dus 7 maart is de Nonae van maart, 6 maart is Pridie Nonas (de dag voor de Nonae) maar 5 maart werd aangegeven als 3 dagen voor de Nonae. Deze manier van tellen in dagen kwam bij Romeinen vaker voor; een uitdrukking als over 3 dagen betekent niet hetzelfde als bij ons maar is gelijk aan ons overmorgen (de dag zelf wordt meegeteld). Nu had Julius Caesar bij het aangeven van de schrikkeljaren gezegd dat die iedere vier jaar voorkwamen, en tussen 45 en 41 voor Christus zaten inderdaad keurig 3 jaren, daarna ging het echter mis; in plaats van ieder 4-de jaar maakte men ieder 3-de jaar een schrikkeljaar, dus 38, 35 enz. voor Christus. Men telde dus bij de vier jaren steeds het jaar zelf mee. Omstreeks 8 voor Christus werd deze fout door keizer Augustus ontdekt en hij decreteerde dat tot het jaar 8 na Christus geen schrikkeljaar meer zou voorkomen. Hierdoor komt het dus dat de Juliaanse kalender pas in 8 na Christus werkelijk begon. Augustus nam nog een andere maatregel, de namen van de maanden Quinctilis en Sextilis werden veranderd in respectievelijk Julius en Augustus ter ere van de beide keizers. In de 16-e eeuw bleek dat de kalender alweer in het ongerede was geraakt. Omdat een jaar 365 dagen telde en een schrikkeljaar 366, bestond een periode van 4 jaar uit 1461 dagen, ofwel gemiddeld 365,25 dagen per jaar. Dit is redelijk nauwkeurig, de fout is slechts ongeveer 1 honderdste dag per jaar. Toch is dat in 1500 jaar wel te merken, en aangezien de kalender werd gebruikt bij de berekening van het Paasfeest, werd de fout hinderlijk gevonden. Er bestond dus behoefte aan een verbeterde kalender. De verbeteringen hielden in dat voortaan eens in de 400 jaar drie schrikkeljaren zouden ontbreken. Om berekeningen te vereenvoudigen was de regel als volgt:
- Als het nummer van het jaar door 4 deelbaar is, is het een schrikkeljaar, tenzij
- het nummer door honderd deelbaar is, dan is het geen schrikkeljaar, tenzij
- het nummer door 400 deelbaar is, dan is het weer wel een schrikkeljaar.
Dat dit geen luxe was moge blijken uit de volgende voorbeelden:
- In Engeland begon het jaar op 25 maart (Lady's Day).
- In Venetie op 1 maart.
- In Florence (als in Engeland) op 25 maart.
- In Pisa op 25 maart, maar een jaar voorafgaand aan het jaar in Florence, dus 6 april 1400 in Florence was 6 april 1401 in Pisa.
- Weer ander landen begonnen het jaar op Pasen, 1 november of op 25 december.
IJsland was in die tijd al gekerstend, maar het contact met het vaste land verliep moeizaam. Ten gevolge daarvan hanteerde men daar een oudere kalender waarover eigenlijk vrijwel niets bekend is. Omstreeks 1000 kwam men echter in contact met de Juliaanse kalender en men leerde daaruit iets meer over de lengte van het jaar. Men gebruikte dan ook in de nieuw ingevoerde kalender een vorm van schrikkeljaar. De namen van de maanden bleven wel echter de oude IJslandse: Goramanadhr, Frermanadhr, Hrutmanadhr, Torri, Goi, Einmanadhr, Gaukmanadhr, Eggtidh, Solmanadhr, Heyannir, Tvimanadhr en Haustmanadhr. Verder kreeg iedere maand 30 dagen en aan het eind van het jaar werden er vier extra dagen (met de naam Aukanaetr) toegevoegd. Deze 4 dagen waren speciaal voor de zomerfeesten.
Een jaar bevatte zodoende 364 dagen, en daarin pasten precies 52 weken, dus dat zag er netjes uit, ieder jaar dezelfde dag op dezelfde dag van de week (iets waartoe men later bij pogingen tot kalenderhervorming nog probeerde te komen). Een jaar was dus 364 dagen, 1,25 dag tekort eigenlijk, dit werd gecompenseerd door iedere 28 jaar 5 schrikkeljaren in te stellen. Een schrikkeljaar bevatte echter niet een extra dag maar een extra week (Sumarauki), welke werd gevoegd bij de al aanwezige 4 zomerfeest dagen. Een gevolg van dit alles was dat een periode van 28 jaar op IJsland evenlang was als dezelfde periode volgens de Juliaanse kalender, en hierbij had IJsland het voordeel van vaste dagen van de week voor vaste dagen.